Page 12 - tmp
P. 12
Onze duikers waren zeer geïnteresseerd in een Bremer kogge van 1380.
De ontdekking van het scheepswrak in 1962 in de Weser baarde veel opzien.
Vooral de conservering van dit boven water gehaalde handelsschip had onze
aandacht. Ook wij hadden diverse oude houten schepen gevonden. Het conserveren
van oude houten schepen die opgedoken zijn, begon met de Vasa, een Zweeds
oorlogsschip dat op 10 augustus 1628 op zijn eerste tocht zonk in de haven van
Stockholm. Dit schip is vele jarenlang besproeid met polyethyleenglycol (PEG), een
soort was dat in het hout de plaats inneemt van het water. PEG zit ook vaak in
antivries. De Vasa stond in een enorme loods en werd om de zoveel tijd besproeid.
Ik heb dat scheepswrak lang geleden gezien tijdens een korte Scandinavische reis.
In 2016 hebben Lily en ik de Vasa beter bekeken, die nu staat te pronken in het
museum. Je kan dit bekijken via deze link vanaf pagina 96:
https://reispassie.com/2016scandi1/index.html
We gaan weer terug naar Bremerhaven. Hier had men een andere methode bedacht,
in een enorme tank met PEG lag het complete schip. Zowel in Stockholm als in
Bremerhaven hebben ze heel veel problemen moeten overwinnen om het proces in
goede banen te leiden. Het duurde bijna 40 jaar sinds de vondst, voordat de
geconserveerde kogge aan het publiek kon worden getoond. We konden nu gaan
kijken hoe het met het schip stond. Het museum herkenden we niet meer na zoveel
jaren. Het was een wat ouder gebouw zonder enige allure. Gelijk bij de binnenkomst
zag je het geconserveerde schip al liggen. Eigenlijk alleen de buitenhuid met spanten
en achterop een deel van het achterdek met opbouw. De resten van het schip van 23
meter lang, waren evengoed een imposant gezicht. Je kon het daar nu in z'n geheel
zien. We stonden hier oog in oog met de late middeleeuwen. Je kon goed zien hoe
met deuvels (houten pennen) de buitenhuid vastzat aan de spanten, maar er werden
ook nagels gebruikt. Het schip was van alle kanten te bekijken, ook van boven. Het
moet een enorm werk geweest zijn om het te restaureren. Men heeft wel veel geleerd
van de bouw van dergelijke schepen.
Historie Koggeschepen
In de late Middeleeuwen voeren koggeschepen vanuit Kampen naar de Oostzee en
vice versa. Kampen was in die tijd een belangrijke stad in Nederland. Dit hing samen
met haar lidmaatschap van de Hanze, een machtig internationaal
samenwerkingsverband tussen kooplieden met een gemeenschappelijk
handelsbelang. Later groeide deze organisatie uit tot een stedenbond. Vanuit de
steden in Noordwest-Duitsland, met aan het hoofd Hamburg, Lübeck en Bremen,
breidde de stedenbond zich geleidelijk over geheel Noordwest-Europa uit. Het
koggeschip diende als het belangrijkste transportmiddel van de Hanze-economie.
Het was een redelijk zeewaardig zeilschip, met een lengte tussen vijftien en dertig
meter. De kracht van het koggeschip lag vooral in het feit dat het per keer een grote
lading (onder andere graan, laken, wol, haring, hout en zout) kon vervoeren en
daarmee was het uitermate geschikt voor het toen opkomende transport van
bulkgoederen. Het was een robuust vaartuig, de houten scheepshuid bood de lading
een goede bescherming tegen de golven. In de late Middeleeuwen bevoeren
honderden koggeschepen de Noord- en Oostzee. Ommelandvaarders heetten de
schippers, die vanuit de Lage Landen de gevaarlijke tocht om Jutland naar de
Oostzeelanden maakten. Ook waagde men zich aan reizen naar Frankrijk en
de
Portugal om wijn en zout te halen. In 13 -eeuwse bronnen is zelfs sprake van
koggen op de Middellandse Zee.