Page 17 - tmp
P. 17
Borkum werd bedoeld, dat in die tijd overigens vele malen groter moet zijn geweest
dan tegenwoordig. Meer dan achthonderd jaar hulde het Boneneiland zich in
stilzwijgen. Pas ten tijde van Karel de Grote liet het eiland onder de naam Bant weer
de
de
wat van zich horen. Zware stormvloeden ín de 9 en 10 eeuw hadden het grote
eiland in tweeën gebroken. Ook in de eeuwen daarna werd Bant veelvuldig door
natuurgeweld getroffen. De Allerheiligenvloed van 1170, de eerste Sint-
Marcellusvloed (1219), de Sint-Luciavloed (1287) en de tweede Sint-Marcellusvloed
(1362) richtten het eiland goeddeels te gronde. Om de ondergrond van klei vormden
zich nadien de zandeilanden Borkna, Just, Buise en Osterende. In september 1398
dook Borkum als Borkyn voor het eerst op in een officieel document. De Friese
hoofdeling Widzel tom Brok kreeg het gebied in bruikleen maar door geldgebrek
bood hij beruchte zeerovers als Godeke Michels, Magister Wigbold en Klaus
Störtebeker een schuilplaats in ruil voor een aandeel in de buit. Ze hadden het
gemunt op de rijk beladen Hanzekoggen. Emden, Marienhafe en de Oost-Friese
Waddeneilanden werden gebruikt als overslaghavens. Op Borkum werden
voorraadschuren gebouwd. In de Woldedünen werden goud en zilver verborgen
gehouden. De Hanze, die de kapers beu was, rustte een oorlogsvloot uit. Ze wilden
een eind maken aan deze piraterij. De vloot met zogenaamde Friedenskoggen voer
in het voorjaar van 1400 de Elbe af. Het was toen snel gedaan met de piraten.
Uiteindelijk werden na nog wat schermutselingen Störtebeker en een dikke zeventig
medepiraten gevangengenomen. In Hamburg werden zij in oktober 1401 onthoofd.
Dit was het einde van de kapers. Gelijktijdig werd de macht van de Oost-Friese
hoofdelingen drastisch ingeperkt. Vanaf die tijd maakten graven de dienst uit op
Borkum.