Page 102 - tmp
P. 102
In 1885 diende een architect uit Hannover een verzoek in om van Amrum een
badplaats te mogen maken. De aartsconservatieve bevolking hoonde het idee echter
weg en ook de gemeenteraad toonde zich, door unaniem tegen te stemmen, bepaald
niet toeschietelijk. Toch slaagde de architect er samen met enkele eilanders in een
toeristenbureau op te zetten.
Daarop riep de eilandbevolking de hulp in van pastoor Friedrich von Bodelschwingh.
Hij moest het toerisme, dat zedeloosheid en winstbejag met zich mee zou brengen,
ten koste van alles bestrijden. De pastoor zei begrip te hebben voor de zorgen van
de eilanders, maar was intussen zo verliefd geworden op het eiland Amrum dat hij in
1890 in Norddorf zelf een hospitium stichtte, waar mensen met behoud van
christelijke waarden vakantie konden vieren. De badplaats Amrum had haar deuren
op een kier gezet. De ontwikkelingen zouden elkaar in hoog tempo opvolgen. In 1888
werden aan de zuidpunt van het eiland de eerste stukken grond verkocht, Wittdün
werd uit de grond gestampt. In 1889 liet de schatrijke Amrumer kapitein Volkert
Quedens het eerste hotel bouwen. De eilandbevolking liet het gelaten over zich heen
komen. Uiteindelijk zagen zij ook wel in dat er geld viel te verdienen.
Vandaag de dag maken jaarlijks zo’n 200.000 vakantiegangers de oversteek naar het
eiland. Conservatief blijven ze echter, de Amrumers, Zo is er op Amrum geen
golfterrein, gaan er stemmen op het eiland autovrij te maken en is er geen vliegveld.
Sterker nog, ze hebben zich bij de buren op Föhr beklaagd, vanwege de herrie van
laag overvliegende toestelletjes over hun eiland.
Stap achter op onze fiets en rij mee over het eiland dat noord-zuid ligt. Na het
Wittdün achter ons te hebben gelaten, konden we al gauw de Waldweg op. Dat is
een fietspad dat bijna helemaal door een strook bos loopt dat over een groot deel
van het eiland ligt. De noord- en zuidpunt van het eiland zijn onbebost. We hadden
nog maar een klein stukje gereden, of we zagen de vuurtoren al. Die stond midden
in een duingebied op het Groβdün. Vanuit het duin was hij het best te zien. Aan de
voet van de toren was alles afgesloten. Daar mag je alleen komen in de uren dat je
de toren mag beklimmen en dat was niet nu.
Onze vuurtorenhonger was nog niet gestild, een eind verder moest nog een klein
torentje staan. Het was plezierig fietsen op het pad, ondanks dat het een halfverhard
grindpad was. We waren op weg naar de Vogelkoje, een oude eendenkooi.
Hier was van alles te zien. We kwamen bij een plankenpad dat eerst door bos en
daarna door het duin liep. Het was een bijzonder bosgebied met een aantal plassen.
We kwamen daarna uit bij de eendenkooi die tot de dertigerjaren van de vorige eeuw
is gebruikt. Men vermoedt dat er zo'n vierhonderdduizend eenden zijn gevangen in al
die jaren. Bij de kooi was een soort voorlichtingscentrum, maar dat was gesloten.
Er was ook een speeltuin voor kinderen en een hertenkamp. Het plankenpad liep
verder het duin in tussen de bloeiende heide door. Het mooiste van de bloei was al
voorbij maar we voelden ons hier thuis met al die bekende planten in het
duinlandschap. In dit gebied was al vroeg bewoning. In de verte konden we een
opgraving zien uit de IJzertijd toen hier een dorpje lag. Er was een huis nagebouwd,
zoals het er waarschijnlijk vroeger heeft uitgezien. Even verder waren vier stenen te
zien van een hunebed uit de Nieuwe Steentijd. Vreemd dit soort overblijfselen te zien
midden in de duinen. We liepen verder naar de Quermarkenfeuer, een klein rood-wit
torentje van hooguit een meter of vier hoog boven op een duin.