Page 84 - tmp
P. 84
Kronieken uit die tijd berichtten van stormvloeden, overstromingen en verlies van
de
land, have en goed. Met de opkomst van de walvisvaart, halverwege de 17 eeuw,
brak een periode van welvaart aan. Menig eilander monsterde aan op Hollandse
en Deense walvisvaarders.
Op hun vaak riskante tochten naar de noordelijke wateren bleken de Föhrer
uitmuntende zeelieden. De basis werd gelegd door pastoor Boye Richard Petersen
(1597-1678) die in Süderende de eerste private zeevaartschool oprichtte, waar hij
gedurende de lange wintermaanden navigatie-, wiskunde en astronomielessen voor
de walvisjagers verzorgde. Later kwamen er ook zeevaartscholen in Oevenum en
Oldsum. Toen begin 19 eeuw de gouden tijd van de walvisvaart ten einde liep,
de
keerde op Föhr de armoede terug. Veel Föhrer zeelieden verlieten het eiland om als
kapitein of stuurman op schoeners en windjammers de wereldzeeën te bevaren.
Zo rondde kapitein Carl Brockhóöfft uit Oevenum maar liefst 43 keer Kaap Hoorn.
Tijdens de verwoestende februarivloed van 1825 bleef Föhr weinig bespaard. Dijken
braken door, polders liepen onder, bij Nieblum dreigde het eiland zelfs in tweeën te
breken. Voor velen was dat het moment Föhr definitief te verlaten. Er kwam een ware
exodus op gang, waarbij naar verluidt de Westerlandföhrer veelal naar New York
trokken, waar ze werk vonden in de delicatessenhandel, terwijl de Osterlandföhrer in
Californië belandden, om daar als boer of ambachtsman een nieuw bestaan op te
bouwen. Ook de goldrush van 1848 en de beëindiging van de Duits-Deense Oorlog
in 1864, waarbij Föhr onderdeel werd van het Pruisische rijk, waren voor veel
eilandbewoners een reden de oversteek naar de Nieuwe Wereld te maken.
De vuurtoren aan de haven van Föhr